Bidden voor uw leraar

(...) Van hoe groot gewicht is het dan, dat hij (uw leraar) bij alle gelegenheden deelt in uw gebed!
Aan het verzuim van deze gewichtige plicht moet veel van de dorheid en onvruchtbaarheid toegeschreven worden, waarover men klaagt bij het horen van het Woord. U had wellicht een gewoonte, om bij het verlaten van Gods huis de leer te bedillen, die gij hebt horen verkondigen; gij hebt de leerrede beoordeeld in vitterij, u een oordeel aangematigd over de inhoud der prediking, of over de manier van de prediker, en bitter geklaagd over het onnutte van hetgeen gij hebt gehoord.
In alle tederheid en getrouwheid wensen wij de vraag tot uw geweten te richten: Bidt gij voor uw leraar? Hierin moet het grote kwaad gezocht worden, waarover gij treurt. Gij hebt over uw leraar geklaagd bij anderen; (helaas, hoe dikwijls en hoe bitter, het zij tot uw verootmoediging gezegd) maar hebt gij ook over hem geklaagd bij de Heere? Hebt gij er nooit met ernst over nagedacht dat de tekortkoming op de kansel, waarover gij klaagt, in zeer nauw verband kan staan met uw tekortkoming in de binnenkamer, waarvan gij u niet eens bewust zijt?
Gij hebt het gebed voor uw leraar nagelaten. Gij hebt verzuimd om in bijzondere, vurige voorbidding bij de Heere het instrument te gedenken, waarvan uw toenemen in het geestelijk leven zozeer afhankelijk is. Gij hebt tot hem opgezien als het kanaal der genade, maar gij hebt verzuimd aan Jezus om die genade te vragen, waarvan hij slechts het kanaal is. Gij hebt van zijn bediening lering en troost verwacht, maar gij hebt verzuimd het onderwijs, de zalving voor hem te vragen, waardoor hij in staat is u te bevestigen in de waarheid, of u te troosten in smart.
Gij hebt wellicht een schaarsheid van gedachten bij hem opgemerkt, gij gevoelde een gebrek aan kracht in zijn bediening, maar gij hebt dit niet toegschreven aan uw eigen armoede en gebrek aan de geest en de gewoonte van het gebed tot zijn behoeven. Gij hebt u verwonderd over het gebrek aan sympathie, aan gevoel en tederheid in de uitoefening van zijn herderlijke plichten; maar gij hebt vergeten met hem te sympatiseren in zijn grote verantwoordelijkheid, neerdrukkende kommer, en bezigheden, die onscheidbaar verbonden zijn aan het ambt dat uw leraar bekleedt, en waarin hij dikwijls uitnemend zeer bezwaard is geweest boven (zijn) macht, alzo dat (hij) zeer in twijfel (was) ook van het leven.

Aldus kan de oorzaak van een onvruchtbaar horen van het Woord dichter bij u liggen, dan gij wel vermoedt. Er was van uw zijde nalatigheid in het gebed, gebrek aan sympathie; en alzo heeft God een tekortkoming in kracht en sympathie toegelaten bij hem.

Octavius Winslow