Van een stervende jeugdige bruid

Aangrijpend vooral was het sterven van jeugdige Bruiden die ik bezocht. Laat mij er van verhalen.

Den trouwdag was reeds aanstaande, toen zij door vliegende tering werd aangetast. De Bruidegom was wanhopend. Zíj, echter in den beginne weliswaar treurig gestemd, bleef rustig en reeds bij mijn eerste bezoek verklaarde zij mij met stille gelatenheid dat zij was overtuigd. Zij bepaalde een uur om van haar Bruidegom afscheid te nemen, om zich daarna ongestoord op den dood te kunnen voorbereiden.
Het was een hartverscheurend toneel. De Bruidegom moest met geweld van het ziekbed worden verwijderd en den zieken viel in een diepen onmacht. Daaruit ontwakende zeide zij met een vriendlijken glimlach: "God dank! Nu ben ik des Heeren bruid alleen!" Zij wilde haar aardschen Bruidegom niet meer zien, daar zijne tegenwoordigheid haar te veel aandeed.
Toen ik haar den volgenden dag weder bezocht, vond ik haar in tranen. Verwonderd vroeg ik haar naar den reden. "Ach!", sprak zij, "de Docter was daar en vond mij iets beter; nu wil mijn Bruidegom weer hier bij mij komen en de zware strijd zal opnieuw beginnen. Ik heb het hem echter niet toegestaan, voor dat gij hier was geweest." Haar uitzicht, de zo eigen-aardige glinsterende ogen, zoals men die bij de teringlijders vaak opmerkt, deed mij haar naderend einde vermoeden. Ik deed den Bruidegom beloven, om haar niet voor den volgenden dag te gaan bezoeken, terwijl ik hem het gevaar voor ogen stelde waarin de zieke anders verkeren zou.
Dienzelfden nacht ontsliep zij zalig.

Eucharius Kundig, uit zijn aantekeningen over zijn ziekenbezoeken.