Petrus Broes over ootmoed en hoogmoed

Over ootmoed schrijft hij in het hoofdstuk Winst der nederigen o.a.:
Een kind van Adam te maken tot een ootmoedig mens, vordert geen minder vermogen , dan er tot de schepping van duizend werelden, uit het louter niet en in één ogenblijk, nodig is.

Over hoogmoed schrijft hij in het hoofdstuk Gevaar voor zelfsverheffing o.a.:
Temidden van mijn diepste verootmoedigingen laat zelfsverheffing zich zien; ja, uit de verootmoediging neemt zelfsbehagen aanleiding; dan wane ik iets te zijn; dan snort mij de gedachte voorbij, of liever, dan poogt de gedachte post te vatten: 'Nu ben ik in Gods oog wat uitnemends'.

(...)

Wie zou ooit verwacht hebben, dat in een tijd toen Jezus aan Zijne apostelen het naderend kruislijden voorspelde, en wederom, toen Hij de treurige aankondiging deed, dat één van hun Hem verraden zou; wie zou ooit verwacht hebben, dat in zulk een tijd, in omstandigheden zo bedroevende, zo beroerende, een twist ontstaan zou, waarin hoogmoed het hoogste woord voerde, een twist: Wie van hun de meeste ware. Eer zou men verwachten, dat zulke boodschappen, door hunnes Meesters mond gedaan, alle lust tot zulke vragen op eenmaal zouden doen vergaan. En evenwel, dit is geschied, en tot aller waarschuwing in de heilige verhalen opgetekend.
Hiskia's redding uit een dodelijke krankte, en de herinnering van al wat er bij die gelegenheid was voorgevallen, zal hem, immers voor een geruimen tijd, tegen hoogmoed beveiligen. Zo zou men geredelijk gedacht hebben. Maar het viel anders uit: Hoogmoed bekroop al ras des vorsten hart. Hiskia verhief zijn hart. En waarop toch? Op de schatten die hij verzameld had; op wat blinkend slijk. Schatten, die hij, ten dage zijns ongevals, had weggeworpen voor de mollen en de vledermuizen.

Verder schrijft hij in het hoofdstuk Hoe wordt mijn ootmoed best bevorderd? o.a.:
O! Mijne ziel! Hef uw ogen naar boven! Zie op Hem, bij Wien een vreselijke majesteit is! En roep uit: "Heere, onder de goden is niemand U gelijk! Niemand kan tegen U in den hemel geschat worden; niemand is U gelijk onder de kinderen der sterken!"
O mijne ziel! Denk: Wat ben ík in vergelijking met den aardkloot, waarop ik wone?! En wat is deze aardkloot in vergelijking met het heelal? En wat is het heelal in vergelijking met al het mogelijke? En wat (indien dien vergelijking geoorloofd is) is al het mogelijke, en al het weezende, in vergelijking met den Oneindigen?.... Een druppel, een stofke, een vezeltje, een niet, mínder dan niet . . . Zal ik dan niet nederig zijn?

(...)

Ik moet strijden, zodra ik de bewegingen gevoel van zelfsverheffing; biddende strijden, en mijn' Leidsman toeroepen: 'Heere, daar is het! Help mij!'.

Uit: 'De peinzende christen' door Petrus Broes.